Thomas Dudkiewicz loopt met zo’n flesje water met een dik rietje te gorgelen voor zijn stem, Mattias Van de Vijver doet yoga-oefeningen en Erwin Dörr maakt enkele welgemikte sprongen. Acteurs en actrices hebben tientallen manieren om zich voor te bereiden op een voorstelling, allemaal anders.
Ik loop als schrijver rond het podium van theater De Flint in Amersfoort, waar deze spelers met een hoop anderen over een paar uur mijn stuk Hamlet, de familievøørstelling zullen vertolken en voel me volstrekt nutteloos.
Dat brengt me op de vraag: wat kan ik als auteur doen voor de voorstelling begint? De première is geweest, de laatste rewrites waren al weken geleden, wat doe ik er nog toe? Loop ik louter in de weg of zijn mijn vriendelijke woorden (‘je was goed laatst, Matti’) gemikt aan het goede adres? Ik weet het niet, ik voel me als een verstandskies, een zwevende rib, het overbodige bot in de schedel van een potvis.
Een schrijver hoeft geen gymnastische oefeningen te doen, hoeft zijn stem niet helder te gorgelen en hoeft al helemaal niet ‘in de zone’ te komen. De theaterschrijver heeft woorden geleverd – sommige goed, andere minder – die hopelijk betekenis leveren. Om met Peter van der Poodt uit Kreatief met Kurk te spreken: de schrijver levert het basismateriaal. En dat is geen kurk, maar taal.
Dus loop ik daar te lummelen, tussen zaal en artiestenfoyer, tussen gangenstelsel waar ik in verdwaal en de parkeerplaats waar ik met de technici van theater Rotterdam bijpraat (‘Weet je nog dat er iemand een hartaanval kreeg tijdens de première van Dood van een handelsreiziger?’ ’Nee joh, dat was een appelflauwte’).
Maar de technici moeten aan het werk, ook zij hebben dingen te prepareren. En dan weet ik het. Wat mijn voorbereiding is. Wandelen. Een blokkie om en dan nog een blokkie om. Want in de tijd dat ik wacht op de vertoning van dit stuk, kan ik vast over het volgende nadenken (Repelsteeltje en de blinde prinses by the way).
En nadenken doe ik het best lopend. Gewapend met mijn stappenteller begeef ik me in de suburbs van Amersfoort. Ik bestudeer de woonsituatie, bekijk de beeldjes en snuisterijen achter de ramen en knik een enkele voorbijganger toe.
Dan stopt er een auto. Het zijn mijn ouders, Joke en Cherry, die met twee vrienden naar de voorstelling komen kijken en vast een goede parkeerplek gaan zoeken.
‘Stap in’, zegt mijn vader joviaal en ik prop mijn volslanke lijf naast de twee vrienden achterin. We rijden de 500 meter terug (650 stappen zegt de iPhone) die ik inmiddels had afgelegd.
Als we de auto weer uitstappen en ik andermaal voor De Flint sta, besef ik: ik hoef alleen maar te kijken, zo. Te kijken en te luisteren. Naar hoe Sofie Porro als Ophelia door de hel gaat en daar weer uitklimt. Naar hoe Wart Kamps als nar moppen tapt en als Horatio prachtig eerlijk is. Naar Matti als klaarheldere opstandige Hamlet, naar Dick van den Toorn als woeste Claudius, naar Han als zijn vrouw, naar Abdelkarim, naar Ali Ben naar…
Wat ik moet doen? Zitten, genieten en m’n snuit houden!
Wat een topvak, toneelauteur.
(eerder gepubliceerd bij Buitenkunst.)