Willard (58) opent het ronde stalen luik van zijn schuilplaats en steekt zijn hoofd voor het eerst in zes maanden boven de grond uit. Achter zich hoort hij gedempt geblaf. Zijn trouwe tekkel Tarkovski kan niet wachten om tegen een echte boom te pissen, in plaats van tegen een op de muur geschilderde. Willard maakt het gebaar van stoppen en heft zijn luchtmeter. De wijzer schiet van links naar rechts, van rood in groen en blijft steken in het laatste: no disease.
‘Kom Tarkovski’.
Willard zet zijn masker af en wrijft zich in de ogen. Ah, eindelijk weer aan je eigen gezicht mogen zitten. Eindelijk frisse lucht. Met trillende benen stapt hij de modderige bodem van zijn achtertuin op. De wandelende worst op pootjes volgt hem aarzelend, beseft dat er iets niet klopt aan deze stille, verlaten wereld. ‘Het instinct is sterk in deze hond’, denkt Willard, die ondergronds alle Star Wars-films 30 x heeft herbekeken. Hij opent de deur in zijn schutting; een deur die van de andere kant gecamoufleerd is.
Willard was op de rampspoed voorbereid. Na het zien van te veel films om er daarnaast nog een gezond sociaal leven op na te houden, was hij naast zijn matig lopende schrijfpraktijk begonnen met zich voorbereiden op wat hij in zijn hoofd ‘De Laatste Dag’ noemde. Om zijn schuilkelder was hij uitgelachen door zijn Thuisbier© brouwende hipster-buren, dezelfde types die wanhopig op het luik hadden gebonsd toen hij het had gesloten. Donder op. Er is maar plek voor twee en een hond. Twee… Ach, Angela.
(gefluit van vogels, teveel vogels, ergens in de verte een pistoolschot)
De mensen hadden alle remmingen laten varen. Verwilderd en vies hadden ze in klonten door de stad gelopen. Krankzinnig geworden door het isolement, niet langer voor rede vatbaar. Eerst was de tv gestopt, toen de radio, toen internet.
Nadat eerst alle bejaarden waren afgeknald, bleek het virus toch slimmer en had het zich gemuteerd naar een voor iedereen vatbare variant. Willard was dat moment voor geweest, zijn timing was perfect geweest, daar was hij tevreden over.
Iedereen die ik nu ontmoet is ‘dangerous’, denkt Willard terwijl hij de omgeving scant met samengeknepen Clint Eastwood-ogen. Er klopt iets niet. Is de lucht van kleur veranderd? Paarser geworden? Waar zijn de strepen van vliegtuigen, is er nog steeds geen vervoer?
Is er nog iemand over om te vervoeren? Tarkovski holt voor hem uit. ‘Niet te snel’, bromt hij schor naar het dier; het ondergrondse luchtcirculatiesysteem heeft hem een permanente verkoudheid bezorgd. En ruimtevrees ook, of hoe heet het, pleinvrees. Zo’n aandoening waar Hitchcock een film omheen kon boetseren.
(geluid van de wind)
Willard wankelt.
Wat doe ik verdomme op de bodem van de oceaan?
Nee, kut, backspace backspace, backspace. Willard zit vast. Hopeloos vast. Niet alleen in zijn hoofd, maar ook fysiek. Zijn bewegingsruimte is hem afgenomen. De herinnering aan de eerste dagen in de schuilkelder is zo fraai, dat het bijna onwerkelijk is. Die eerste flarden van inspiratie, die rush van ideeën, de vaart waarmee zijn vingers over het toetsenbord vlogen; het was als een geval van vurige verliefdheid.
De plotjes en personages schoten hem zijn hoofd in als raketjes van taal. Eindelijk had hij het isolement gevonden dat hij al die jaren had gezocht. Terwijl de wereld om hem heen steeds krankzinniger werd – zieke ministers, stervende koningen, in verval rakende supermachten, zinkende eilanden – had hij zich teruggetrokken in de veiligheid van verzonnen werelden. Zijn werelden. Hij zou wel zien of hij ze ooit nog zou delen. Of er ooit nog behoefte aan was.
(nog steeds niets te horen, behalve de vogels en de wind)
Willard kijkt om zich heen, Tarkovski aan zijn voeten. Waar zijn de mutanten met hun vlekkerige corona-koppen? Waar gaan de krankzinnige survivors schuil, met hun tandeloze monden, handwapens en kettingzagen? Zelf heeft hij alleen een Zwitsers zakmes als wapen. Hoe ga je iemand te lijf met een kurkentrekker? Willard spoelt door de virtuele videotheek in zijn hoofd. Op welke wijze overleeft Will Smith in ‘I am Legend’ ook alweer? Hoe vergaat het Cillian Murphy in ’28 days later’? Hoe slaat Sam Rockwell zich door zijn maan-isolatie heen… O nee, dat was een kloon.
(zachtende, dreigende muziek in het hoofd van de protagonist)
Willard voelt zich afgewezen, alleen, eenzaam. Waar zijn mijn collega’s nu? Zoveel online advertenties gezien, zoveel oproepen om die en die niet te vergeten. Even schiet het als een jubelkreet door hem heen: yes! ik hebgeen collega’s meer, ik ben nu de enige, al het werk is nu voor mij, elke film, elke serie, ik heb het alleenrecht. Dan schudt hij zijn hoofd, dit zijn waanzinnige gedachten. Kortzichtig. Benepen. Dit was hoe hij vroeger dacht. Tarkovski jankt aan zijn voeten.
Nadat het wifi-netwerk plat ging had Willard niks meer van de buitenwereld vernomen, maar genoeg om te beseffen dat er behalve collega’s ook geen publiek meer over was. Niemand meer om in een bioscoopstoel te gaan zitten, niemand om series te bingen, de ene na de andere. Zo was waarschijnlijk een groot deel van de mensheid aan zijn einde gekomen: wanhopig zoekend naar een flard, een stukje Billions, The Mandalorian, Tiger King of Breaking Bad, iets dat nog niet bekeken was. Maar er kwam al maanden geen nieuwe content meer, geen inhoud. Ze hadden alle fictie verslonden.
‘Hallo…. Help…’
Willards gedachten worden verstoord door een geluid dat hij al maanden niet gehoord heeft: een andere menselijke stem, live. Hij heft zijn zakmes trillend in de richting van de stem. Elke menselijke aanwezigheid vormt nu een bedreiging. Hij staat er alleen voor, hij en zijn tekkel. Man met hond. Het had anders moeten gaan, hij had met Angela ondergronds moeten gaan, maar net voor het zover was had die bitch gezegd dat ze het niet zag zitten. Niet met hem. Hoe was de letterlijke quote ook alweer? Oja, ‘ik ga nog liever dood dan dat ik in zo’n kleine ruimte met jou opgescheept zit’.
‘Angela… geef me nog een kans.’
‘Laat me los, Willard, saaie klootzak.’
En weg was ze, met haar twee kleuren haar, d’r grootmoederachtige kleding en haar alles overheersende moraal. Nou, fuck you too. Het kan ook zonder jou, Angela. Hij had genoeg eten en sterke drank ondergronds gebracht, een enorme stapel boeken, dvd’s, filmbladen, zelfs een stel Jan van Haasteren-puzzels, waar hij een hekel aan had.
‘Hallo…? Kunt u mij helpen?’
Weer die stem. Een vrouw, zo te horen.
Antwoorden of niet antwoorden. Voor die keuze staat hij. Beter niet antwoorden. Zwijgen, dan gaat het vanzelf over. De zon prikt in zijn ogen. De wind begint op te steken. Willard kijkt in het rond. Ik ben te vaag, beseft hij. Te vaag voor dit bovengrondse bestaan. Ik moet terug in mijn ondergrondse hol, waar mijn vijf van mijn scenario’s liggen. Puur origineel kwaliteitswerk, in originele arena’s.
‘Hallo?’
Laat ze zwijgen! Hoe weet ze dat hij er is? Heeft ze een sensor in haar hoofd, is ze een gemuteerde robot? Nee zeg, dit is geen dystopische SF. Hij geeft geen reactie. Om te kalmeren somt hij voor zichzelf mogelijke locaties op in zijn hoofd:
EXT. EILAND. DAG
EXT. RINGEN VAN SATURNUS. NACHT
INT. KASTEEL. DAG
INT. EXT. BOERDERIJ VAN JOB. DAG/ NACHT
Het helpt niet. De vrees blijft zich vermenigvuldigen, als een soundtrack van Jóhann Gunnar Jóhannsson. Vechten, bevriezen of vluchten. Of vloeken? Sodemieter op trut. Jij en Angela. Ga terug naar waar je vandaan kwam. Laat mij met rust!
(geluidseffect van dichtvallende deur)
Willard draait zich om – in die beweging naadloos gevolgd door Tarkovski – en ziet iets gruwelijks, iets grotesk, iets dat hem laat trillen en rillen over zijn hele lijf. Het luik is gesloten. Er is geen terug meer, geen thuis meer. Heeft hij dat gedaan, heeft hij het luik niet op veilig gezet? Kan hij zo stom zijn?
Nee, dat kan niet. Er is maar een mogelijke verklaring: iemand, een Besmette, een Ander, heeft zijn kans schoon gezien en heeft zijn plek ingenomen, is nu in zijn plaats de laatste scenarioschrijver ter wereld geworden. Verdomme. Net weer onder de mensen en nu al bedrogen. Het is altijd hetzelfde.
In zijn beroep was hij gewend een schietschijf te zijn, het doelwit waarop producenten en regisseurs hun gifpijlen mochten mikken, maar dit is next level. Dit is leven of dood.
‘Hallo?’
Woest loopt Willard naar het geluid. Die stem, die lokkende sirene… die heeft hem uit zijn concentratie gebracht, daar ligt de schuld. Hij moet ingrijpen.
‘Wat moet je verdomme?’
Niks te horen.
‘Waar zit je mens?’
Hij bekritiseert zijn eigen dialoog, met de innerlijke stem van de scenarist. David Mamet zou dit nooit zo direct laten zeggen. Willard gooit het over een andere boeg, al is het maar om zijn angst te bezweren.
‘Goedemiddag, anonieme verschijning. Maak je bekend. Ik zal nu naderen.’
Hij tilt Tarkovski op in zijn armen en loopt de hoek om. De laatste stappen lijken uren te duren, hij krijgt zijn benen amper vooruit. Het huis is deels ingestort, maar er ligt een gestalte deels onder het puin.
‘Hallo Willard, how are you?’
‘Hoe ken je mijn naam?’
‘O, ik weet alles.’
Een vrouw ligt op haar zij, in een witte jurk, het haar in knotten opgedraaid. Ze strekt haar hand uit naar Willard. Van schrik laat hij Tarkovski vallen. Verdomd, zij is het. Prinses Leia. Nee, hij denkt niet helder. Het is Carrie Fisher. Niet de rol, maar de actrice. Maar wat doet zij hier? En was ze niet al twee jaar…
Shit! Twist. Klote-twist.
Willard zit dood achter zijn computer, zijn vingers op de toetsen, de cursor als een woeste bij voortrazend. De laatste scene voor altijd onvoltooid. Onder de grond is hij, nog steeds. Het is klassiek: Willard deed wat in elke virusfilm gebeurd, hij had het virus onder zijn schoenzolen mee genomen de schuilkelder in.
Het had zich naar hartenlust verspreid, had zich onder zijn longen en in zijn hart gevestigd.
Tarkovski gromt schor en begint traag aan het enkelgewricht van zijn baas te knauwen.
Deze tekkel, hij is de allerlaatste scenarist.
De verhalen die hij kan vertellen… maar niet vandaag.
THE END
Eerder gepubliceerd in Plot.