ZINKENDE ZIELIGE PAARDJES, DE STRIJD TEGEN HET VERSCHRIKKELIJKE NIETS & HET TRAGISCHE LOT VAN DE SJALAMOEFEN OFTEWEL DE ONEINDIGE LEZING OVER HET BEWERKEN VAN EEN BOEK ZONDER GRENZEN

Ik wil beginnen met een citaat.
Basje Beatrijs Boeckx zegt, als de grenzen tussen werkelijkheid en fantasie zijn versplinterd:

Waar zijn we? Ik zie niks, ja een paar kleine lichtjes maar…

En de KLEINE KEIZERIN antwoordt: Ik ben bij jou en jij bent bij mij.

BASJE zegt: Snap ik niet. Is dit nu het einde?

KLEINE KEIZERIN zegt: Nee, dit is het begin.

Dit is het begin van de oneindige lezing.
The neverending lecture.
Die over een half uurtje klaar is, inclusief vragen.
Ik kan weliswaar oneindig over het oneindige verhaal praten.
Maar dat doe ik niet.

  1. GEEN BOEK

‘Is dit nu het einde?’
‘Nee, dit is het begin.’

cover

Dit lijkt een boek.
Maar dat is het niet.
Of niet uitsluitend.
Dit.
Dit is een portal.
Of, zoals het in de wereld van Harry Potter heet, een Viavia.
Een voorwerp dat de macht tot verplaatsing in zich draagt.
Via dit magische object verschijnt Bastiaan, bij ons Basje Beatrijs Boeckx, in het rijk Fantásië.
En zelden klonk een naam juister dan die, Fantásië.
Want dat rijk is alles wat je ervan maakt.
Als je tenminste Auryn om je nek hebt.
De ketting, het teken.
Waardoor iedereen naar je moet luisteren.
En geen wezen je op mag eten, verblinden, verwonden.
Of doden, zoals de snode maar ook tragische weerwolf Gmork zo graag wil.
Basje – en voor haar Atréjoe – worden beschermd door Auryn.
Auryn.
Waardoor je kan doen wat je wenst.
Of wensen wat je doet.
Doe wat je wil(t).
Staat ook achterop.
Niet op deze, want dit is een reserve, die ik mocht lenen van Eva Arends, die de prachtige poppen maakte, en maskers en het schaduwspel. En als ik haar noem moet ik ook Nicky Nina de Jong noemen, die de kostuums maakte en ook een aantal maskers.
En als ik deze twee noem moet ik ook Jan van Hoof noemen, decor.
En Gábor Tarján, compositie.
En bovenal Monique Corvers, regie en teksten liedjes.
En de spelers.
De musici.
De hele technische ploeg.
Zo wordt dit misschien toch een neverending lezing.
Nee.
Terug naar Auryn.
Geef ‘m maar even door.
Voorzichtig, want het voorwerp bezit enorme kracht.
Je kunt er verhalen door laten ontstaan.
Of wensen laten uitkomen.

Twee in elkaar bijtende slangen voorop.
En achterop:
‘Doe wat je wilt’.
Iets dat Atréjoe niet en Basje wèl kan lezen.
En juist dat zorgt voor problemen, later.
Maar laten we niet op de zaken vooruitlopen.
Het is zo al ingewikkeld genoeg.

lezing

  1. DE VERHALEN -UI

We hebben vastgesteld: dit is geen boek.
Het is een portal.
Een doorgeefluik, een vertrekstation.
Een bron voor duizenden nieuwe verhalen.
Het is een ui.
Een verhalen-ui.
En telkens als Ende een laag afpelt, stuit je op een nieuwe laag.
En als je denkt dat je bij de kern van de ui bent, ontstaat er een nieuwe ui.
Een kosmische wedergeboorte,
De wereld die weer ontstaat uit één enkel zandkorreltje.
Zoals de kleine keizerin tegen Basje zegt:

STEM KLEINE KEIZERIN
Een zandkorrel. Dit is het laatste dat is overgebleven van mijn rijk. Voor jou. Hier zit àlles in. Alles wat jij maar wil.

Nee, geen boek.
Het is een doolhof van Escheriaanse proporties.

Escher
Escher

Maar, toch ook een boek.
Voor de mensen die het niet kennen zal ik het ultrakort samenvatten.

Basje Beatrijs Boeckx wordt gepest, steelt een boek bij een antiquair en verstopt zich op de zolder van een school om te lezen. Dat boek ìs The neverending story. (De lezer en Basje lezen dus hetzelfde boek). Basje leest over: De kleine keizerin, heerseres van Fantásië, die doodziek is en het oprukkende Niets rukt vreest. De held Atréjoe van de graslanden wordt er op uitgestuurd om hulp te zoeken. En na talloze avonturen zorgt hij ervoor dat Basje Beatrijs Boeckx een nieuwe naam aan de kleine keizerin geeft. En daarmee Fantásië redt. Zij krijgt, na Atréjoe, de ketting Auryn. Basje gaat daarna te ver in het wensen van dingen. Ze kan pas weer terug naar huis na hulp van Atréjoe, waar ze eerst enorme ruzie mee had.

boekk

Op een dieper level gaat dit over de kracht van verhalen vertellen. En over hoe we onze dromen en fantasieën moeten koesteren. Over hoe we, tegelijkertijd, daar niet in moeten blijven hangen. Ende zegt denk ik: geniet van de verhalen en sages en neem ze mee terug naar boven, naar de oppervlakte, naar de werkelijkheid. Zoals Basje dat doet bij de blinde mijnwerker Yor.

Maar dat is een ander verhaal, en moet een andere keer maar eens verteld worden.

3. CENTRALE VRAAG

De vraag die ik vandaag wil beantwoorden is:
Hoe bewerk je zo’n boek?
Wat snij je weg, soms met pijn in je hart?
Wat hou je?
Wat vervorm je zodat het op een podium werkt?
Wat is perfect in een boek, maar doods op een toneel.
Kortom: hoe kom je van boek tot stuk?

4. HET FILIAAL

Eh, bien.
The neverending story.
Die unendliche Geschichte.
Vertaald in meer dan 40 talen.
Een boek van Michael Ende uit 1979, toen was ik 12, een boek dat ik op verzoek van regisseur en artistiek leider Monique Corvers voor Het Filiaal bewerkt heb.
Het Filiaal, het jeugdtheatergezelschap hier uit Utrecht, dat naast al hun andere producties (zoals ‘Poppulisme’) op gezette tijden samenwerkt met de stadsschouwburg Utrecht om een wat grotere voorstelling op touw te zetten.
Nou ja, ‘wat groter’, veel groter.
Zoals eerder ‘Back to Oz’, gebaseerd op de werelden van L. Frank Baum.
Overigens maakt het Filiaal al jaren familievoorstellingen, ik kan ze nu niet allemaal noemen.
Dit keer is er dus gekozen voor ‘The neverending story’, oftewel Het Oneindige verhaal, van Michael Ende.
Ende, over namen gesproken.
In zijn achternaam zit de eindigheid die aan dit boek ontbreekt.
Het boek eindigt, in de Duitse editie, ook met die achternaam.
Ende.
Staat er dan.
Zou bij mijn achternaam niet werken, bij niemand.
Behalve bij de mensen die Einde heten, of Slot.
Arne Slot, maar die is van Feijenoord, daar hebben we het nu niet over.
Michael Ende schreef dat ene woord ‘Ende’ aan het einde van wat ik zijn magnus opus vind.
Nadat het mensenkind Basje met onmogelijk veel moeite de strijd tegen het niets… nee, geen spoilers, zoals ze in dokter Who zeggen.

meeting
Foto: Sanne Peper

5. VADER EN ZOON ENDE

Terug naar de bron van dit boek, deze verhalen.
Voor Michael Ende er was, had je Edgar Ende.
Zijn vader.
Een kunstenaar wiens werk door de nazi’s als ‘entartet’ werd beschouwd.
Ontaard. Omdat het surrealistisch was. Een vervorming van de werkelijkheid.
Daar hielden de nationaal-socialisten niet van.
Er is heel veel van zijn werk vernietigd.
Waarom vertel ik dit?
Omdat ik denk dat die schilderijen een belangrijke inspiratiebron voor dit boek geweest zijn.
Het oprukkende niets dat de doeken vernietigde, heeft ze niet uit het hoofd van Michael Ende verjaagd.
Michael is flink door het gedachtengoed van z’n pa beïnvloed.
Hier wat doeken van Edgar Ende.

Edgar Ende hoofd

EE

Edgar sfinx

De zoon schreef er zelfs een boek over.
‘Der Spiegel im Spiegel’.
Dat zou bijna de ondertitel van The neverending story kunnen zijn.
Alles weerspiegelt zich in deze roman immers in iets anders.
Goed, die schilderijen waren dus een inspiratiebron.
En ook de zolderkamer waar Michael vroeger in woonde, zonder ramen, maar met een glazen plafond.
Maar met uitzicht op de nachthemel.
Het heelal, ook een soort niets.
Dat staren in de eindeloze nacht heeft de jonge Michael zeker gevormd.
Ik zie hem liggen, in zijn pyamaatje, de haartjes net gekamd, blos op de wangen.
Misschien werden toen de eerste zaadjes van dit verhaal al geplant in z’n hoofd.
Als het zandkorreltje van de kleine keizerin:

‘Dit is het laatste dat is overgebleven van mijn rijk. Voor jou. Hier zit àlles in. Alles wat jij maar wil.’

6. BRONNEN VOOR THE NEVERENDING STORY

Hoe kwam Ende bij deze Einde-loze werelden?
Dat is simpel te beantwoorden.
Hij heeft overal geplukt waar hij maar kon plukken.
Volkomen eclectisch.
Als een verhalendief.

bronnen

Voorop dit boek staan dus twee slangen.
Een zwarte en een witte.
Ze bijten elkaar in de staart.
Een van de vele symbolen in het boek.
Net als op Auryn, ik wil ‘m wel weer terug.
Dat beeld doet natuurlijk denken aan Ouroboros: een afbeelding van een slang of een draak (!) die in zijn eigen staart bijt.
Het is een symbool uit de alchemie en komt voor in de Azteekse en Chinese mythologie en nog vele andere.
Doordat de slang zichzelf in de staart bijt (en deze opeet) vormt die op deze manier een oneindige cirkel.
Het symboliseert – zegt wikepedia – de cyclische aard van de natuur, het eeuwige terugkeren en de eenheid van alles.
Dat klopt dus helemaal!
Een van de grote thema’s van dit boek is de eeuwige wederkeer van alles.
Fantasië wordt telkens herschapen.
Zolang er tenminste nog dromen zijn en verhalen.
Dit boek – en ook de voorstelling – bevat grote gedachten, maar doordat er zoveel spannends gebeurt krijg je die gedachten niet opgedrongen maar ‘spelenderwijs’ mee.
Dat is de grote kunst van Ende.
En een leidraad voor regisseur Monique en mij geweest bij het schrijven en maken van de theaterversie.
De inhoud bewaren en tegelijk ook het publiek boeien, raken, roeren.
Maar er zijn ook elementen uit:
Lord of the Rings.
The wizard of Oz.
Odysseus.
Ridderverhalen.
Sprookjes.
Bijbelse vertellingen.
Andere mythes.
Ende zei er zelf over:

ENDE:

‘Weet u, ik probeer altijd verhalen te schrijven die je op meerdere niveaus kunt lezen. Dat is ook de reden dat ik het vermijd om aan mijn boeken zogezegd een commentaar mee te geven. In Het oneindige verhaal kunt u zeer veel citaten vinden. Dat is niet noodzakelijk. Maar voor diegene die literair en in beeldende kunst geïnteresseerd is, is er een hele reeks signalen die naar alle mogelijke fantastische literatuur uit de geschiedenis verwijzen en daarnaast naar de schilderkunst. De ‘groei van de nachtplanten’ is een schilderij van Paul Klee. En de vraag die aan Atréjoe wordt gesteld: ‘Wie ben jij?’ krijgt als antwoord: ‘Niemand’.

Odilon Redon, De Cycloop
Dat is beroemde antwoord van Odysseus aan de cycloop Polyphemus. Je kunt overal in ‘The neverending story’ citaten en toespelingen vinden. Waarom? Het is geen spel met elementen van culturele vorming. Het gaat mij er om dat Fantásië niet de schepping van een enkele mens is. Fantásië is in de grond van de zaak de schepping van alle mensen.’

Paul Klee
growth-of-the-night-plants

7. NAMEN

Michael Ende heeft een totale fetish voor namen.
Een ander boek gaat over Momo.
Dat is leuk bedacht, maar hier gaat hij helemaal los, met gekke klanken en accentstreepjes.
De wezens hebben namen als:

Caíron, de centaur

Atréjoe, de buffeljager

Artax, het schattige paardje

Morla, de Oeroude

Ygramoel, ook: ‘De Vele’

Foechoer, de geluksdraak

Engywoeck & Oergl, twee kleine wezens

Oeyoelála, het orakel

Gmork, de weerwolf

Graógramán, alias de Bonte Dood

Huunreck, held van beroep

Huusbald, ook held

Jicha, de muilezelin

Xayiede, de heks

Argax het aapje

Yor, de blinde mijnwerker

Als bewerker werd ik er soms helemaal gek van
Hoe hou je al die wezens – en er zijn er nog veel meer – uit elkaar
En al die plekken.
De grazige weiden, daar waar Atréjoe leeft.
Amarganth, de Zilveren Stad.
Het Wisselhuis.
En de namen hebben een heel belangrijke betekenis.
Zoals de kleine keizerin zegt tegen Basje als die zich een bos wenst:

‘Als iets geen naam heeft, bestaat het hier niet.’

En Basje bedenkt: ‘Perelien.’
En dat klopt volmaakt.
En de woestijn iets later noemt ze ‘Goab’, ook perfect.

Dat naamgeven is ook op een nog dieper niveau van belang.
De doodzieke keizerin – in onze voorstelling een prachtig lichtgevend popje, bespeeld door Barend van Daal, de zieke keizerin kan alleen gered worden als ze een nieuwe naam krijgt.
Bedenk even hoe veelzeggend dat is.
De hele plot, de hele lading aan verhalen, wordt in gang gezet doordat iemand een nieuwe naam moet krijgen.
Dat is dus het staketsel van dit hele dikke boek: Vindt iemand die mij kan hernoemen.
En dan pas wordt de strijd tegen het Niets gewonnen.
Het is alsof Ende zegt: als we het vermogen verliezen tot fantaseren, tot benoemen, tot het toekennen van een identiteit, als we dat verliezen, dan zijn we gedoemd.
Dat maakt The neverending story ook heel hoopgevend.
Want Basje bedenkt die nieuwe naam.

‘Maankind’.

Maankind

Van alle namen kiest ze juist die.
Maankind.

En de kleine keizerin zegt: ‘Ja zo heet ik.’
Er zijn theorieën dat dit de naam was van Basjes overleden moeder.
Een bijnaam denk ik dan, want wie heet er nou Maankind, behalve als je uit Ruigoord komt, dat overigens in de laatste Groene Amsterdammer met Fantásië wordt vergeleken.
Het is natuurlijk ook de macht van de schrijver om aan dingen een naam toe te kennen.
Sommige schrijvers zijn daar heel goed in.
Ik vind het altijd vrij lastig.
Vroeger ging je dan in het telefoonboek bladeren.
Of, iets luguberder, over het kerkhof dwalen tot je een goede naam ziet. 

8. DE FILM

film

Er is niet alleen een boek.
Er is ook een film. Van Wolfgang Peterson (ook van ‘Das Boot’).
We kennen allemaal denk ik de titelsong van Limahl: Oohoo The neverending… etcetera.
Er is een groot verschil tussen de film en ons stuk (en ook het boek zelf).
Ook de reden waarom Ende niet blij was met de film en een proces begon:
De film vertelt maar de helft van het verhaal.
En plakt er een heel ander slot aan vast, waarin Atréjoe en Bastiaan op de rug van Foechoer terugvliegen om de pestkoppen uit het begin aan te pakken. Los van alles kan dit niet: wat bij Fantásië hoort, kan er niet uit.
Zoals Foechoer zegt:

‘Wij kunnen die grens niet over!’

En dan komen hij en Atréjoe in een enorme storm terecht.
Maar dat is een ander verhaal en moet een andere keer maar ’s worden verteld.
De film heeft een hoop kinderen een jeugdtrauma bezorgd, omdat een echt paardje verdrinkt in de kleverige modder van de Moerassen van de Droefheid.

Childhood trauma
Childhood trauma

Dat is bij ons iets gestileerder, acteur Sacha Muller zit op de rug van Jaike Belfor, die jaloersmakend leuke rode klomplaarzen draagt en een prachtig pak.
Toch blijft het zielig.
Maar Ende liet dat paardje sterven en wij dus ook.

Ook Atréjoe op de rug van Foechoer ziet er bij Het Filiaal wat anders uit, veel mooier vind ik zelf:
Daarom is toneel dus vaak krachtiger dan film, want suggestiever.
Vind ik dan.

Foechoer vliegt
Foechoer vliegt, foto Sanne Peper

9. STADIA VAN BEWERKEN

Terug naar de centrale vraag: hoe bewerk je zo’n veelkleurig boek?
Zo’n proces, dat je natuurlijk samendoet met de regisseur, verloopt in verschillende fases.

Fase 1: Inspiratie.
Je leest het boek, wordt erdoor geraakt (anders moet je het niet doen) en gaat eromheen lezen en plaatjes zoeken, soortgelijke verhalen. Waarom vind ik dit boek zo mooi? Het mooiste van het boek vind ik: de wereld die weer ontstaat uit dat zandkorreltje.

Ik ben een enorme fan van het fantasy, juist omdat het gaat over de realiteit.

Fase 2: Verzamelen.
Meer plaatjes, meer verhalen, gesprekken met de regisseur en andere betrokkenen. Als een spin als Ygramoel de vele verzamel je dingen.

Fase 3: Ontheiligen.
Dit is essentieel. Je kunt een boek niet bewerken als je er te verliefd op blijft. Je moet – bijna letterlijk – in het boek snijden, strepen, pagina’s omvouwen. Zoals je vroeger je speelgoed sloopte – ik tenminste wel – om te zien hoe het in elkaar zat – zo onttakel je het boek. Van bijbel wordt het een bron. Een gebruiksvoorwerp bijna.

Fase 4: Schrijven.
Deze fase moet je niet te lang uitstellen. Ik ben er altijd voor om vrij snel tot een eerste versie te komen. Is die goed? Nee die is meestal volkomen shit. Maar dan kun je wel door naar:

Fase 5. Het Neverending Gesprek.
Hier kom je met de regisseur en anderen tot een dieper gesprek over wat je zo mooi of raak of relevant aan het boek vindt. Voor mij is dit essentieel. De visie van de regisseur (m/v/o) bepaalt welke kant ik op stuur. Moet er meer humor in, of juist minder, welke scène’s zijn sleutelscène’s en – om met Theo en Thea te spreken: waar gààt het nou eigenlijk over?

En dan Fase 6.
Schrijven. Herschrijven. Weer herschrijven. Etcetera. Herhaal tot het af is naar tevredenheid. En dan schaaf je nog bij in de try-out-week, waar je als schrijver altijd een beetje een vreemde eend bent in de bijt (raar spreekwoord): je hoort er wèl en niet bij.

10. DE HOOFDZAAK, DE CENTRALE ZANDKORREL

Terug naar de centrale vraag: HOE kies je dan?
Dat heeft te maken met vaststellen wat de hoofdzaak is.
Voor mij is de ruggengraat van ‘The neverending story’ de verhouding tussen de personages Basje en Atréjoe.
Het gepeste, wat sombere meisje en de zelfbewuste purperbuffeljager.
De één, Basje, leest over de ander in het door haar gestolen boek.
En uiteindelijk redt zij de ander.
En hij haar.
Basje verzint, of beter gezegd herverzint Atréjoe, maar zij wordt in zekere zin ook door hem bedacht of in elk geval opgeroepen. Zoals een van mijn favoriete zinnen uit het stuk en het boek luidt:

‘De grens tussen onze werelden is zo dun als een bliksemschicht.’

Uitgesproken door een doodzieke, maar hoopvolle kleine keizerin.
Kortom: deze twee, A en B, zij zijn het kloppend hart van de vertelling.
En bij lezing van het boek heb ik elke confrontatie tussen deze twee, ook als die op grote afstand was – zoals wanneer ze elkaar door de spiegel in de Toverpoort zien -, elke confrontatie heb ik heel serieus genomen, als potentiele scène, als materiaal.

Don en Monique, bij het filiaal, Fort Blauwkapel

11. GMORK

Dan heb je een vijand nodig om het dramatisch te laten werken.
Een antagonist.
De grote vijand in dit boek is ‘het oprukkende Niets’.
Wat is dit Niets?
Is het oprukkend fascisme, is het fantasieloosheid, of depressie, is het stompzinnigheid en pestgedrag, is het rouwen om een dierbare, is het zo compleet verdwijnen in verhalen en de uitweg niet meer vinden omdat je al je wensen hebt opgebruikt?

Het is dit allemaal.
En ook niet.

Maar het grote probleem met het Niets als tegenkracht is dat het ook heel abstract is.
Of zoals de kleine keizerin het zo fraai zegt:

‘Het niets is zoveel enger dan het iets.’

Maar dus ook onzichtbaar. Het vreet de randen van Fantasië aan, zeker, maar hoe doe je dat op toneel, behalve door het licht steeds meer te laten krimpen?
De trilogie Lord of the Rings van Tolkien heeft hetzelfde probleem met Sauron, dat brandende oog dat niet van z’n plek komt.
Daarom hebben ze daar Gollum en vooral de Nazgûl (Ringgeesten).
En hebben wij… Gmork.
Deze weerwolf wordt door het Niets achter Atréju aangestuurd.
Gmork is niet onzichtbaar, hij heeft bij ons nare hoefjes en twee verschillend gekleurde ogen. Tegelijk zie je dat acteur Maurits van den Berg, die hem speelt, zèlf de kaken van het dier bedient.
Zo blijft wat eng is ook zichtbaar handmade.
Maar Gmork dus.
Ik heb hem, als tastbare vijand, nog een paar keer extra in het script gezet.
Al komt hij alleen maar overlopen, wahoe roepend, je voelt de dreiging.
Eigenlijk wilden we hem na de pauze nog ’s opvoeren, maar dat klopt niet met het boek.
En dat is voor mij ook wel een regel:
Doe niet iets wat totaal tegen de geest van het boek in is.
Net als bij mijn eerdere bewerking voor Het Filiaal van ‘De vloek van Woestewolf’ van Paul Biegel respecteer ik de auteur, tot op grote hoogte.

12. TWEE VOORBEELDEN TOT SLOT

Ik wil nu tot slot twee voorbeelden geven van keuzes bij het bewerken.
De eerste gaat over de Graograman, alias de Bonte Dood
En de tweede over het tragische lot van de Sjalamoefen.
In het boek wordt de ontmoeting met de Bonte Dood heel uitgebreid beschreven.
Bij ons wordt dat:

GRAOGRAMAN (brullend)
Wie heeft dat gedaan? Wie heeft die letters in MIJN woestijn geschreven!

BASJE
Eh, ik.

GRAOGRAMAN
En waarom nietige sterveling!

BASJE
Het is mijn naam. Basje Beatrijs Boeckx. En wie ben jij? (de leeuw kijkt haar aan) Oei, jouw ogen, wat een verschroeiende hitte, au, okay, het gaat alweer.

GRAOGRAMAN
U weerstaat mijn blik vreemdeling? Dat kan niemand. Ik ben Graógramán, heer van de Woestijn van de Kleuren, maar u mag me ook wel ‘De Bonte Dood’ noemen. Ik ben uw dienaar, uitverkorene. Wat zijn de bevelen?

BASJE
Nou, ik… ik wil graag op jouw rug deze woestijn uitrennen.

GRAOGRAMAN
Dat is voor mij helaas onmogelijk. Want ik draag de woestijn met mij mee en de woestijn draagt mij met zich mee.

BASJE (begrijpt het niet helemaal)
Ja ja… Zeg grote poes… Is er geen ander dier dat mij verder kan helpen?

De grote leeuw schudt zijn grote kop.

Een mooie, krachtige scène is het geworden in de voorstelling.

Nu is het tijd voor het tragische lot van de Acherai, later de Sjalamoefen.
Zij komen voor in het boek en zaten in de theaterbewerking, maar ze zijn gesneuveld.
Basje besluit deze getormenteerde wezens te helpen.
Ze worden vrolijk en grappig.
Maar later in het boek blijken de wezens niet blij met deze aanpassing – iedereen lacht ze nu uit – en ze nemen wraak door iets heel belangrijks voor Basje te vernietigen:
Het plaatje uit de mijn van de blinde mijnwerker Yor, Basjes ticket home.
Prachtig verhaal, maar te veel en te lang voor ons theaterstuk.
Met pijn in ons hart hebben Monique en ik de tragische wezens verwijderd.
Hebben ze wèèr pech.
Maar nu zaten we met een probleem: dat plaatje uit de mijn moest wel stuk voor plot.
En hoe moet dat zonder Sjalamoefen die het verscheuren?
Heel simpel.
Basje struikelt nu en het plaatje valt in snippers uiteen.
Yor had haar nog zo gewaarschuwd.
Dit was het tragische lot van de Sjalamoefen, zoals in de titel van deze lezing beloofd.

Wat vind ik nou zo mooi aan dit boek, vraagt iemand misschien.
Goede vraag!
Heel veel, eigenlijk.
De rijkdom aan verhalen, het idee dat je ìn een boek kunt belanden (voor mij als boekenfanaat een droom) en de achterliggende gedachte: onze verhalen en dromen behoeden ons voor het zuigende Niets. En dat is heel persoonlijk voor mij. Zonder boeken, zonder verhalen, kàn ik niet leven.

’Fantásië is in de grond van de zaak de schepping van alle mensen’ zegt Michael Ende, en daarmee benoemt hij volgens mij precies wat er nog steeds zo relevant en krachtig aan dit boek is.

Met die mooie – en ook hoopgevende woorden – wil ik deze oneindige lezing graag afsluiten.
Zijn er nog vragen?

Dank voor de aandacht en veel plezier bij de voorstelling, als u die zo gaat zien.

Uitgesproken op 29 december in de Hekman-foyer, schouwburg Utrecht

(c) Don Duyns

Foechoer vliegt
Foto Sanne Peper

Bonte dood

2 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *